Mevrouw heeft mij eerder in de week vertelt dat een plekje heeft op haar kaak doordat haar gebitsprothese wat te ruim zit.
Als ik tijdens mijn avonddienst bij haar langs kom, leg ik het belang uit van goed passend gebit en mevrouw vraagt me of ik haar kan helpen zoeken naar een tandtechnicus die op locatie komt.
Op het moment dat ik haar kom helpen in haar nachtjapon adviseer ik haar om haar onder prothese uit te doen zodat het plekje kan genezen.
“Ohnee kind ik moet er niet aan denken om zonder tanden te slapen, dat voelt zo gek” zegt mevrouw. Waarop ik zeg; “het zoent wel lekker zonder tanden”.
Mijn collega komt precies op dat moment binnen om te vragen of ze mij kan helpen.
Mevrouw en ik schateren van het lachen, de ene herinnering na de ander komt naar boven. Van kleinzoon die niet wist wat hij zag toen oma haar tanden uitdeed om ze te poetsen terwijl hij in bad zat, tot kleinzoon die tegen opa riep tijdens het afzwemmen: “Opa doe je tanden eens uit, dat vinden ze leuk!”. Nadat we zijn uitgelachen wensen we mevrouw een goede nacht toe. En haar ondergebit? Die heeft mevrouw gewoon ingehouden zoals ze gewend is.